Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD3681

Datum uitspraak2001-09-04
Datum gepubliceerd2001-09-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/125057-01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte is reeds vele malen veroordeeld voor gekwalificeerde vermogensmisdrijven en heeft hiervoor lange vrijheidsstraffen ondergaan. Zijn laatste vrijheidsstraf was nog niet eens volledig geëxecuteerd – verdachte keerde niet terug van hem verleend proefverlof – toen verdachte zich wederom schuldig maakte aan een reeks van overvallen op bedrijven, al dan niet met een of meer mededaders.


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE AMSTERDAM Parketnummer: 13/125057-01 Datum uitspraak: 4 september 2001 op tegenspraak VERKORT VONNIS van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam, vijfde meervoudige kamer A, in de strafzaak tegen: VERDACHTE, geboren te P.zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, gedetineerd te A. De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 augustus 2001. 1. Telastelegging. Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals ter terechtzitting gewijzigd. Van de dagvaarding en de vordering wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlagen 1 en 2 aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde telastelegging geldt als hier ingevoegd. 2. Voorvragen. -------------- 3. Waardering van het bewijs. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals is aangegeven op de aan dit vonnis als bijlage 3 gehechte - gestreepte - kopie van de telastelegging. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd. Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad. 4. Het bewijs. De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. 5. De strafbaarheid van de feiten. De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. 6. De strafbaarheid van verdachte. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar. 7. Motivering van de straffen en maatregelen. De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte is reeds vele malen veroordeeld voor gekwalificeerde vermogensmisdrijven en heeft hiervoor lange vrijheidsstraffen ondergaan. Zijn laatste vrijheidsstraf was nog niet eens volledig geëxecuteerd – verdachte keerde niet terug van hem verleend proefverlof – toen verdachte zich wederom schuldig maakte aan een reeks van overvallen op bedrijven, al dan niet met een of meer mededaders. Door zijn daden heeft verdachte en – voorzover van toepassing – zijn mededader(s) zeer veel slachtoffers gemaakt. De ervaring leert, en verdachte kan weten, dat deze slachtoffers nog lange tijd te kampen hebben met de gevolgen van hetgeen hen door verdachte en zijn mededader(s) is aangedaan. Gelet op de ernst en de veelheid der gepleegde misdrijven en het strafblad van verdachte is het opleggen van de maximale gevangenisstraf in beginsel te rechtvaardigen. Desalniettemin heeft de rechtbank besloten verdachte een lagere dan de maximale gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank heeft hiertoe besloten nu verdachte de telastegelegde feiten direct heeft bekend en uit de stukken en op de terechtzitting de indruk heeft gekregen dat verdachte oprecht is in zijn spijtbetuigingen ten aanzien van de slachtoffers. Een ondergeschikte rol, maar ook niet zonder betekenis, is de de omstandigheid dat verdachte ernst wil maken met de verwerking van zijn persoonlijke problematiek, met zijn verslaving aan verdovende middelen en met de relatie met de vrouw die van hem een kind verwacht. Het vooroverwogende heeft de rechtbank doen besluiten aan verdachte weliswaar een lange gevangenisstraf op te leggen, maar toch een zodanige dat hem nog perspektief op terugkeer in de maatschappij wordt geboden. Verdachte kan deze tijd van vrijheidsbeneming benutten voor onderwijs om beter toegerust in de maatschappij terug te keren. Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] en de schadevergoedingsmaatregel. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1], van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 2 bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van ƒ 2500,- (tweeduizend vijfhonderd gulden). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. In het belang van [benadeelde partij 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat een deel van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2], van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 2 bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van ƒ 4.000,- (vierduizend gulden). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. In het belang van [benadeelde partij 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij is niet zo eenvoudig van aard dat dit zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat een deel van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3], van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 3 bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van ƒ 12.186,90 (twaalfduizend honderd zesentachtig gulden en negentig cent). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. In het belang van [benadeelde partij 3] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij is niet zo eenvoudig van aard dat dit zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 4]. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat een deel van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4], van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 5 bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van ƒ 1.000,- (duizend gulden) als voorschot. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. In het belang van [benadeelde partij 4] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij is niet zo eenvoudig van aard dat dit zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 5]. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat een deel van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5], van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 5 bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van ƒ 1.000,- (duizend gulden). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. In het belang van [benadeelde partij 5] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij is niet zo eenvoudig van aard dat dit zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 6] en de schadevergoedingsmaatregel. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 6], van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 6 bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van ƒ 800,- (achthonderd gulden). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. In het belang van [benadeelde partij 6] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 7] en de schadevergoedingsmaatregel. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 7], van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 7 bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van ƒ 600 (zeshonderd gulden). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. In het belang van [benadeelde partij 7] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 8] en de schadevergoedingsmaatregel. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 8], van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 8 bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van ƒ 2.544,52 (tweeduizend vijfhonderd vierenveertig gulden en tweeënvijftig cent). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. In het belang van [benadeelde partij 8] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. Ten aanzien van de overige benadeelde partijen. Wat betreft de benadeelde partijen [benadeelde partij 9], [benadeelde partij 10]. en [benadeelde partij 11]. geldt dat dezen niet in hun vordering kunnen worden ontvangen, nu hun vordering is gebaseerd op een feit dat op de dagvaarding “ad informandum”staat vermeld. Dit staat aan de ontvankelijkverklaring in de weg. Deze benadeelde partijen kunnen hun vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen, nu het hier om feiten gaat die op de dagvaarding ad informandum zij toegevoegd. 8. Toepasselijke wettelijke voorschriften. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57, 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing. 9. Beslissing: Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven. Het bewezenverklaarde levert op: Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde: Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken. Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde: Diefstal, gepleegd door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken. Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde: Afpersing. Ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde: Afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen. Ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde: Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken. Ten aanzien van het onder 6 bewezenverklaarde: Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken. Ten aanzien van het onder 7 bewezenverklaarde: Diefstal, voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden. Ten aanzien van het onder 8 bewezenverklaarde: Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken en afpersing. Verklaart het bewezene strafbaar. Verklaart verdachte, daarvoor strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaar. Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden. Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1], te P. toe, en veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 1] voornoemd te betalen, ƒ 2500,- (tweeduizend vijfhonderd gulden), behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald. Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1], te betalen de som van ƒ 2500,- (tweeduizend vijfhonderd gulden), behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 12 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen jegens [benadeelde partij 1], daarmee de andere is vervallen. Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2], te A. gedeeltelijk toe, en veroordeelt verdachte aan benadeelde partij voornoemd te betalen, een bedrag van ƒ 4.000,- (vier duizend gulden), behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald en veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het [benadeelde partij 2], te betalen de som van ƒ 4.000,- (vierduizend gulden), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 15 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen jegens benadeelde partij, daarmee de andere is vervallen. Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is. Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3], te A. gedeeltelijk toe tot, en veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 3] voornoemd te betalen, een bedrag van ƒ 12.186,90 (twaalfduizend honderd zesentachtig gulden en negentig cent) en veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 3], te betalen de som van ƒ 12.186,90 (twaalfduizend honderd zesentachtig gulden en negentig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 100 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen jegens [benadeelde partij 3], daarmee de andere is vervallen. Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 3] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is. Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4], te P. gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 4] voornoemd te betalen, een bedrag van ƒ 1.000,- (duizend gulden) als voorschot, behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald en veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 4] te betalen de som van ƒ 1.000,- (duizend gulden), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen jegens [benadeelde partij 4], daarmee de andere is vervallen. Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 4] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is. Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5], te A. gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 5] voornoemd te betalen, een bedrag van ƒ 1.000,- (duizend gulden), behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald en veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 5], te betalen de som van ƒ 1.000,- (duizend gulden), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen jegens [benadeelde partij 5], daarmee de andere is vervallen. Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 5] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is. Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 6], te A., toe en veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 6] voornoemd te betalen ƒ 800,- (achthonderd gulden). Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 6], te betalen de som van ƒ 800,- (achthonderd gulden), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 16 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen jegens [benadeelde partij 6], daarmee de andere is vervallen. Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 7], te A. gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 7] voornoemd te betalen ƒ 600,- (zeshonderd gulden). Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 7], te betalen de som van ƒ 600,- (zeshonderd gulden), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 12 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen jegens [benadeelde partij 7], daarmee de andere is vervallen. Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 8], te A. gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 8] voornoemd te betalen ƒ 2.544,52 (tweeduizend vijfhonderd vierenveertig gulden en tweeënvijftig cent). Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 8], te betalen de som van ƒ 2.544,52 (tweeduizend vijfhonderd vierenveertig gulden en tweeënvijftig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 35 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen jegens [benadeelde partij 8], daarmee de andere is vervallen. Bepaalt dat de overige benadeelde partijen partijen [benadeelde partij 9], [benadeelde partij 10]. en [benadeelde partij 11] niet-ontvankelijk in hun vorderingen zijn. Gelast de teruggave aan verdachte van: · Sleutels: ring met 1 pensleutel en 3 cilindersleutels (1483770) · Waardepapier: bon van stadsbank van lening pandnr L78199 dd. 7-9-2000 (1483774) · Overige: op vodjes genoteerde telefoonnummers (1483785) · Boeken: boek (agenda) – blauw – 1998 (1483800) Gelast de teruggave aan benadeelde partij 12 te A. van: · Speelgoed: speelgoed pistool – zwart (1483471) Dit vonnis is gewezen door mr. R. van Os - Lang, voorzitter, mrs. S. Clement en P.K. van Riemsdijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.I.H. Fockens, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 september 2001.